zondag 31 december 2017

Van de subsidiepotten blijft hij af, liever blijft hij zichzelf. Maarten 't Hart wint JMA Biesheuvelprijs 2017 met zijn nieuwe verhalenbundel.

Maarten ’t Hart: De moeder van Ikabod & andere verhalen. De Arbeiderspers. 283 pagina’s.

Met De moeder van Ikabod & andere verhalen heeft Maarten ’t Hart de JMA Biesheuvel prijs 2017 gewonnen. Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan de beste verhalenbundel. Bijzonder feit om te vermelden; het prijsbedrag wordt opgehaald door middel van crowdfunding. Blijkbaar bestonden er in 2017 genoeg liefhebbers van verhalenbundels, want met elkaar hebben zij toch maar mooi 5105 euro en 70 cent opgehoest. Het hoogste bedrag wat aan prijzengeld wordt is uitgekeerd sinds de prijs in 2015 werd ingesteld.


Maarten ’t Hart wordt vaak met Maarten Biesheuvel verward, dit is in De moeder van Ikabod bij een aantal verhalen een terugkerend thema. Hierdoor kwam ik erachter dat Maarten Biesheuvel de PC Hoofdprijs heeft gewonnen. Maarten ’t Hart (nog) niet. Maar dit zal waarschijnlijk ook nooit gebeuren, ’t Hart heeft te veel een hekel aan de gevestigde literaire elite van Nederland. Daarom zal hij nooit eens met andere schrijvers gezellig de kroeg induiken en om diezelfde reden zal hij dus ook nooit een prijs uitgereikt krijgen. Omdat; ‘Nederlandse schrijvers een miserabel esoterisch clubje vormen van elkaar bewierokende en prijzen toeschuivende subsidieschrokkers.’ Toch haalde hij de prijs van de “onafhankelijke” Biesheuvelprijs niet op. Die kan wat hem betreft beter besteed worden, bovendien vind hij prijzen maar flauwekul. In het verhaal De Hoofdprijs, wanneer hij weer eens met Biesheuvel wordt verward, feliciteren buurtbewoners hem met het winnen van de PC Hoofdprijs. Hij besluit de mensen die hem hiermee geluk wensen maar in hun waan te laten, immers ben jij ook niet een beetje jarig wanneer anderen jou feliciteren met de verjaardag van je broer?

Maarten ’t Hart valt dus een onmodieuze schrijver te noemen. Bovendien een schrijver die bijna altijd over hetzelfde schrijft. Maassluis zou zo maar de meest beschreven plaats in de Nederlandse literatuur kunnen zijn. Ondanks het feit dat hij wars is van modes, altijd over hetzelfde schrijft en houdt van klassieke muziek en zware literatuur, verkopen zijn boeken als warme broodjes. Van De moeder van Ikabod houdt ik alweer de achtste druk in handen, die van januari 2017. De eerste druk verscheen in juni 2016, veel schrijvers kunnen alleen maar van zulke oplagecijfers dromen. ’T Hart is 1 van die weinige schrijvers in ons land die met schrijven de kost kan verdienen en hiermee nog best boert ook. Hij kan het zich dus veroorloven om te keer te gaan tegen die “subsidieschrokkers”, van een beurs van het letterenfonds is hij niet afhankelijk. Dat hij hiermee misschien wel zijn hoofd stoot en zodoende buiten de prijzen blijft vallen, zal hem niet deren. Mindere vakbroeders, die wel uit deze subsidiepotten eten zullen zich nooit zo kritisch uitlaten, de hand die je voedt bijt je niet.

’T Hart is dus geen schrijver die veel erkenning geniet van zijn vakbroeders en het literaire circuit, maar door zijn lezers des te meer. Bovendien is hij één van de weinige Nederlandse schrijvers die ook nog populair is in het buitenland. Niet zonder reden heeft hij een belangrijke Zweedse thrillerprijs gekregen voor Het woeden der gehele wereld. In De moeder van Ikabod is voor dit land een belangrijke plek ingeruimd. De hoofdpersoon van het verhaal De Weegstoel gaat op bezoek in Zweden voor de promotie van zijn boek. Hij ontmoet er, min of meer gedwongen, zijn Zweedse vertaalster, iets waar hij in eerste instantie helemaal niets voor voelt. Maar gedurende zijn bezoek valt hij als een blok voor deze, op het eerste gezicht, niet bijzonder knappe vrouw. Niet alleen wordt de verliefdheid van de schrijver voor zijn vertaalster op een slapstick achtige wijze uit de doeken gedaan – de liefde wordt telkens om verschillende redenen net niet geconsumeerd – ook wordt er en passant de roman Dokter Glas aangeprezen. (Als er één goede promotor is van onbekende literatuur, dan is het wel Maarten ’t Hart)

Deze roman van Hjalmar Soderberg speelt zich af in het 19de eeuwse Stockholm en gaat over een arts die verliefd wordt op de dame die op zijn spreekuur komt. De vrouw beklaagd zich over haar man, een oude dominee. Vervolgens besluit dokter Glas de dominee te vermoorden, maar de vrouw heeft al een andere minnaar. In Dokter Glas worden er heel wat locaties in Stockholm bezocht en ’t Hart laat zijn hoofdpersoon in De Weegstoel langs al deze plekken gaan. De ik-figuur vertrekt uiteindelijk weer zuchtend en kreunend naar Nederland. Hem ontbrak, in tegenstelling tot dokter Glas, de moed om zijn rivaal uit de weg te ruimen.

Het eerste wat ik van Maarten ’t Hart heb gelezen was de bundel Het vrome volk. In het eerste verhaal bezoekt de hoofdpersoon samen met zijn vader een kerkdienst. Uiteindelijk  blijkt 1 van de kerkgangers dood in de banken te zitten. Zelden heb ik een verhaal gelezen dat de sfeer van een kerkdienst zo goed weergeeft.  ’T Hart blinkt uit in satirische beschrijvingen van het Gereformeerdendom en heeft een droog gevoel voor humor. Misschien zijn dat wel ingrediënten voor zijn populariteit, de herkenbaarheid en zijn humor. Daarnaast is de hoofdpersoon bijna altijd Maarten ’t Hart zelf, wat ook velen aan moet spreken, de verhalen zijn zo tenminste “echt” gebeurt. Bovendien hebben de tv-series  met ’t Hart een authentiek persoon laten zien, die zichzelf blijft tegen alle modegrillen in. Toch rijst uit De moeder van Ikabod ook een beeld op van een schrijver die liever niet in de schijnwerpers staat. Die ergens wel blij is wanneer een documentaire van de ZDF over zijn leven niet wordt uitgezonden. Maarten ’t Hart lezen betekend dat je bereid moet zijn om samen met hem in zijn hoofd te kruipen, om als het ware zelf een beetje Maarten ’t Hart te worden.

Tegenwoordig wordt er veel gepraat over de zich vervagende scheidslijn tussen fictie en non-fictie. Het zou lezers vooral te doen zijn om de persoonlijke ontboezemingen en de gore details. Dit zou verklaren waarom “echte” fictie op dit moment terrein verliest op de (auto)biografie. Vreemd genoeg is dit niet aan de orde bij het werk van Maarten ’t Hart. Ik heb geen moment bij het lezen van zijn nieuwste bundel, de indruk gehad dat er uit effectbejag “juicy details” worden verstrekt. Dat de verklaring van de populariteit van ’t Hart’s werk gezocht moet worden in de autobiografie klopt dus niet helemaal. Misschien gaat het bij veel lezers ook wel niet om de juicy details en willen zij gewoon vermaakt worden met een goed verhaal. En of dit nou autobiografisch is of niet, dat doet er niet zoveel toe.

De Moeder van Ikabod is een fijne, goed geschreven verhalenbundel, niet ieder verhaal is een voltreffer maar dat doet niets af aan de rest. Het valt op dat  ’t Hart met de jaren wel iets milder is geworden over de mannenbroeders. In het titelverhaal verzucht de hoofdpersoon uiteindelijk – nadat de kerkdienst is afgelopen waarin hij het orgel heeft bespeelt, maar waar geen kip op af gekomen is; ‘Menslievendheid, behulpzaamheid, verdraagzaamheid (…) nou, wie zou daar tegen kunnen zijn. Het gaat er niet om of het waar is wat hier gepredikt wordt, maar of het troost biedt, geborgenheid levert (…) en dat is hier allemaal duidelijk het geval.’ Dat de hoofdpersoon zich zo uitlaat tegen de dominee heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat zij een niet onknappe verschijning is. Iets dat hem ook wel kan bekoren, die vrouwelijke dominee’s.


Naast het titelverhaal zijn er nog twee andere verhalen die deel uitmaken van deze zogenaamde “Warmondse cyclus”  - of te wel de verhalen die Maarten als organist bij uitvaardiensten in Warmond als thema hebben. Ook vallen het eerste verhaal en het laatste, het al genoemde De weegstoel op. Deze verhalen vormen samen met Het Kompas -  over Maarten die zijn huis verkoopt, Hondenmuziek en De spekpannenkoek de hoogtepunten van de bundel. Van de 18 verhalen zijn er dus acht de moeite van lezen meer dan waard. Voor een zuinige optimist zoals Maarten, bij hem is het glas toch vaak halfvol,  genoeg redenen om De moeder van Ikabod in huis te halen.

vrijdag 29 december 2017

Gouden Appels

El teu nom i el meu nom escrits en la paret… Vicent Andrés Estellés

Alleen een muur was wat mij van de Hesperiden scheidde. Aards paradijs waar de zon altijd stralend ondergaat en de avondschemer de planten in een gulden schijnsel hult. Waar de gouden appels van onsterfelijkheid werden bewaard totdat ze doel werden van Herakles’s elfde taak. De gouden appels van de zon die in de Wandering Aengus worden geplukt;

‘And pluck till time and times are done
The silver apples of the moon,
The golden apples of the sun.’

Maar mijn lief en ik waren niet in de Hesperiden tuin en zagen ook geen gouden appels hangen. Na een open atrium te zijn doorgegaan met een borstbeeld en een palm gestoken door het dak, betraden we de Jardi Botanic van de Universitat de Valencia. Gesticht in de 16de eeuw maar met een geschiedenis die verder teruggaat, had deze botanische tuin in eerste instantie de taak om geneeskrachtige planten te cultiveren. In de 19de eeuw werd de huidige locatie ingericht. Inmiddels was botanie als een aparte wetenschap uitgegroeid, apart van medicijnen. 4 hectares werden in 1802 ingericht, op een stuk land in de vorm van een trapezium. Vicente Alfonso Lorente was de eerste botanist die de leiding had over de nieuwe tuin, die hij volgens een streng schaakbord patroon inrichtte, ook wel bekend als een Linnaeus systeem.



Nu liepen wij over de kaarsrechte paden, Linnaeus had duidelijk geen Engelse tuin in zijn gedachten toen hij zijn ontwerp maakte. Maar zo wordt er niets aan het toeval overgelaten. Alle planten en bomen zijn volgens hun familietak onderverdeeld. Je loopt als het ware een stamboom af. Het was een winterse dag, de meeste bomen hadden al hun blad verloren, afgezien van de naald –en palmbomen. De strakblauwe lucht gaf een mooi contrast met de takken. In het arboretum verbaasde ik mij over magnolia’s olmen, Australische en Oost-Aziatische loofbomen alsmede verschillende palmensoorten. Ook leerde ik dat deze palmen geen jaarringen kennen, zoals het bij de overige soorten wel het geval is. In de tuin groeien ruim 4500 soorten en sommige bomen zijn meer dan 180 jaar oud. Verspreid staan er her en der verschillende gebouwen uit het einde van de 19de eeuw, zoals een tropische kas en een soort huif die schaduw moet geven aan de planten. In deze kas waanden wij ons in het oerwoud van Belize, of ergens in de Amazone. De kas met orchideeën en vleesetende planten was helaas niet toegankelijk.

Na een rotstuin volgde een stuk met woestijnplanten. Hier zag ik nog nooit zoveel cactussen en vetplanten bij elkaar. Iets dat leek op een reusachtige Aloë Vera intrigeerde ons, en we gingen op zoek naar deze plant, die we nergens konden vinden. Toen zag mijn lief de vruchten van een cactus hangen, op de grond lagen er ook een aantal. Het is de vrucht die ook wel op pakken met verfrissende drank wordt afgebeeld. Gefascineerd raapte ze er een op, hierbij vergetend dat cactussen afweer kennen in de vorm van diverse soorten stekels en irriterende haartjes. De cactusvijg, zo worden deze vruchten genoemd, had in haar vingers minuscule stekeltjes afgezet, die niet zo zeer pijn deden maar gemeen irriteerden. We besloten terug te lopen naar het entreegebouw, waar we om een pincet vroegen. Gezeten op de plastic stoelen van het restauratie gedeelte dat ook bij de tuin hoorde, begonnen we aan het nauwkeurige karweitje om de prikkende deeltjes uit haar vingers te verwijderen.

De cactusvijgen bleken zo minder begeerlijk dan de gouden appels, hoewel ze op het eerste gezicht een verlangen naar verfrissing - en toch ergens het eeuwig leven? – hadden losgemaakt. Voor het stelen van deze vruchten zijn er blijkbaar toch nog helden nodig. Na dit avontuur liepen we nog een laatste rondje door de tuin. Hoe het zo kwam wist ik niet, maar de lucht leek mij blauwer dan thuis en de winter is hier ook iets minder venijnig. Omringt door de palmen en andere bomen wist ik mij geborgen. Ergens in een hoek ontdekte ik nog een Ginko Biloba boom waarvan de afgevallen bladeren als een gulden krans om de stam lagen. De stam die over een paar maanden weer groene bladeren zou dragen. En onze namen op de muur die de Hesperiden omsloot, toen we de tuin weer uitliepen meende ik nog naalden van de cactus te voelen.

zaterdag 23 december 2017

Pierre Bayard's pleidooi voor een niet-lezen om uiteindelijk wel te scheppen

Pierre Bayard: Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen. De Geus. 186 pagina’s.

Pierre Bayard’s essay gaat over hoe je kunt praten over boeken die je niet hebt gelezen. Op de omslag staat een foto van een man wiens hoofd bestaat uit boeken en zo lijkt te zijn weggelopen uit een schilderij van Margritte. Het motto staat ook op de omslag gedrukt; ‘Ik lees nooit een boek dat ik moet recenseren; je laat je zo gauw beïnvloeden’ – Oscar Wilde  De schrijver van het essay, Pierre Bayard is docent literatuurgeschiedenis aan een Franse universiteit en psychoanalyticus. Volgens de omslag schrijft hij regelmatige kritische essays die getuigen van een tegendraadse inslag met betrekking tot literatuur. Hij is van mening dat het helemaal niet noodzakelijk is om bijvoorbeeld iets van Shakespeare te hebben gelezen, om er toch een mening over te hebben. Volgens hem is het onbegonnen werk om alles te lezen, wat natuurlijk ook klopt en het daarom maar te beperken tot het hoogst noodzakelijke. Grappig detail is dat hij zijn essay illustreert met voorbeelden van schrijvers als Montaigne, Balzac, Wilde, Valery, Musil en Eco. Dus om zijn stelling te onderbouwen heeft hij toch heel wat af moeten lezen. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij dat heeft gedaan om eruditie door te laten schemeren in een verder hoogst vermakelijk boek.




Bayard’s essay kent een heldere inhoudsopgave; drie delen die ieder zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, in totaal twaalf hoofdstukken dus. De drie delen zijn als volgt in te delen en vormen handwijzingen die je als lezer in staat stelt te praten over boeken die je niet hebt gelezen:

·       1 Manieren om niet te lezen
·       2 Gespreksituaties
·       3 Hoe je te gedragen

Bayard’s uitgangspositie is dat het maatschappelijk gezien not done is om te praten over boeken die je niet hebt gelezen. Lezen wordt nog steeds als iets heiligs gezien. Toegeven dat je een boek niet gelezen hebt maar er toch iets van vinden is in de ogen van velen dus een vorm van heiligschennis. De opvattingen die Bayard over lezen heeft kan je als een vorm van ketterij beschouwen. Hij meent  dat, om scherpzinnige uitspraken over een boek te doen, het soms zelfs beter is een boek helemaal niet gelezen te hebben. Hij blijft gedurende het essay bij de gevaren stilstaan die verbonden zijn aan het lezen van het boek waar je over praat of wat je recenseert.  In de inleiding van zijn boek onderscheidt Bayard een aantal verplichtingen die verhinderen dat mensen niet-lezen als een deugd zullen gaan zien. Hij noemt er drie:

1.       De noodzaak tot lezen, de boeken die gelezen moet hebben om niet uit de gratie te raken
2.       De noodzaak om alles te lezen, toegeven dat je iets hebt doorgebladerd en dus niet alles hebben gelezen is nog steeds een zonde
3.       Praten over boeken, om iets over een boek te zeggen moet je het gelezen hebben

Met deze drie verplichtingen meent Bayard te kunnen aantonen dat bijna iedereen liegt wanneer hij of zij het over boeken heeft. En dat dit dus gepaard gaat met schuldgevoelens. Bayard noemt het wegnemen van deze schuldgevoelens bij de lezer een van de belangrijkste redenen voor het schrijven van dit boek.

Tussen aandachtig lezen en niet-lezen zijn er vele tussenvormen van lezen mogelijk. Naast het aanreiken van technieken om te kunnen praten over boeken die je niet hebt gelezen, wil Bayard ook de onderdelen uitwerken van een theorie van het lezen. De schrijver wil aantonen dat het ideaalbeeld dat bij velen van ons over lezen bestaat niet klopt. Integendeel, lezen bestaat vaak uit maar wat bladeren, een verbrokkelde activiteit die niets de maken heeft met de coherente bezigheid die velen van ons denken dat het is. In het verlengde hiervan noemt Bayard het gelezen boek dus maar een vaag begrip. Door middel van afkortingen onder aan de pagina geeft hij in welke mate hij het betreffende boek kent. In het bestaande notensysteem geeft een schrijver aan welke boeken hij heeft gelezen. Door zijn ervaringen is Bayard uiteindelijk tot een nieuw noten en waarderingssysteem gekomen.[1] 
Hij hoopt met enige ironie natuurlijk dat dit ooit algemeen zal worden ingevoerd. Want; 'Dit nieuwe systeem om noten aan te geven (…) heeft tot doel om ons er voortdurend aan te herinneren dat er bij onze omgang met boeken geen sprake is van een doorlopende en samenhangende gang van zaken (…), maar van een duister terrein dat het moet hebben van flarden herinneringen en waarvan de waarde, (…) wordt bepaald door vage schimmen die er rondwaren.’

De vertaling is hier en daar wat houterige kant, bepaalde zinnen lopen niet lekker en het is soms lastig om te begrijpen wat er nu precies wordt bedoelt. Dit wordt duidelijk in de volgende twee zinnen; ‘Net als gemeenschappelijke innerlijke boeken creëren individuele innerlijke boeken een systeem dat de receptie van andere teksten regelt, en tegelijkertijd bepalen ze mede hoe die opgenomen en vervangen worden. In die zin vormen ze een rooster met betrekking tot de interpretatie van de wereld en in het bijzonder met betrekking tot boeken, waarvan ze de ontdekking regelen terwijl ze de illusie wekken daar geen bemoeienis mee te hebben.’ Van de eerste zin valt nog wel chocola te maken, dat zowel gemeenschappelijke als individuele innerlijke boeken een systeem vormen van hoe er met teksten wordt omgegaan. De tweede zin daarentegen is al wat hermetischer, innerlijke en gemeenschappelijke boeken die een rooster vormen met betrekking tot de interpretatie van de wereld in het algemeen, en in het bijzonder met de betrekking tot boeken. Tegelijkertijd wordt er ook nog een ontdekking geregeld en de illusie gewekt dat de gemeenschappelijke en innerlijke boeken geen bemoeienis hebben met deze interpretatie. Waarschijnlijk is deze tweede zin in het Frans toegankelijker, maar zijn degenen die deze taal niet machtig zijn afhankelijk van de vertaler. Dat een vertaling het begrip van de tekst niet altijd ten goede komt mag in het geval van dit  boek dus duidelijk zijn.

Bayard wil de schuldgevoelens die er bij mensen bestaan wanneer ze gedwongen zijn te praten over boeken die ze niet hebben gelezen wegnemen. Het niet uitlezen van een boek moet als een deugd beschouwt gaan worden en hij laat zien dat het juiste niet-lezen een goed begrip van een boek niet in de weg hoeft te staan. Met voorbeelden uit de wereldliteratuur onderbouwt hij zijn stelling. In de hierboven geciteerde regels worden de gemeenschappelijke en individuele innerlijke boeken genoemd. Ook introduceert hij de virtuele bibliotheek; de mondelinge en schriftelijke ruimte waar met anderen over boeken wordt gesproken. Door als lezer deze drie ruimtes te benutten; te begrijpen welke plek een boek hierbinnen inneemt hoef je het niet meer helemaal gelezen te hebben om er toch wat van te kunnen vinden. Bovendien stelt het je in staat het schuldgevoel dat je door de maatschappij wordt aangepraat van je af te schudden. Zo leidt Bayard je uiteindelijk naar zijn conclusie. Namelijk dat het doel van niet-lezen uiteindelijk zelf scheppen behelst.
Hij besluit zijn voorbeelden uit de wereldliteratuur met Oscar Wilde, die vindt dat het doel van literaire kritiek het scheppen zelf is. Niet het boek zou het onderwerp van een recensie moeten zijn, maar de criticus zelf. Waardoor literaire kritiek als genre een vorm van autobiografie wordt; ‘De kritiek is een verslag van de eigen geest en die geest is het dieper liggende onderwerp, niet de vergankelijke literaire werken die tot steun dienen bij dat onderzoek’  Het praten en denken over niet-gelezen boeken is een creatief proces dat tot nieuwe inzichten over jezelf kan leiden. En misschien wel de aanleiding kan zijn tot het scheppen van een nieuw werk.  




[1] Op. Cit: aangehaald werk
Ibid: ibidem
OB: onbekend boek
DB: doorgebladerd boek
GB: genoemd boek
VB: vergeten boek
++: zeer gunstig oordeel
+: gunstig oordeel
-: ongunstig oordeel
- - : zeer ongunstig oordeel