zondag 12 november 2017

De vrolijke chaos van een zelfgenoegzame clown


Hugo Brand Corstius: Mensenarm Dierenrijk. Historische Uitgeverij. 131 pagina’s.



Bij Hugo Brandt Corstius (HBC) is alles een vrolijke chaos, dus ook in Mensenarm Dierenrijk. Dit boekje verscheen in 2009, vlak voor de boekenweek dat toen het thema “Tjielp Tjielp de litaraire Zoo” had. Boeken over dieren dus. Over 20 jaar zal hij waarschijnlijk herinnert worden als de vader van Jelle en Aaf Brandt Corstius. En wellicht als de man die de wetenschappelijke carrière van criminoloog Wouter Buikhuisen in de kiem smoorde.  Hij zal zeker niet herinnert worden als de schrijver die in verschillende gedaantes een bijzonder ouevre bij elkaar schreef.

Bij HBC weet je nooit helemaal precies, of wat hij zegt ook klopt. In die zin speelt hij een spel met schijn en wezen. Hij heeft onder meerdere pseudoniemen gepubliceerd, waarvan Battus, Piet Grijs en Raul Chapkis wellicht de meest bekende zijn. Als Battus schreef hij onder meer De Encylopedie (1978) en Opperlandse Taal –en letterkunde (1981). De Encyclopedie is een verzameling lemma’s  uit een fictieve encyclopedie die 10.000 pagina’s lijkt te beslaan. Zo kan er na pagina 1255 plotseling worden overgegaan naar pagina 1536, terwijl het boekje uit nauwelijks 150 bladzijden bestaat en worden lemma’s halverwege afgebroken omdat ze verder gaan op een pagina die niet in de verzameling is opgenomen. Hij haalt ook een grapje uit door Piet Grijs een plekje te geven in de encyclopedie: ‘begenadigd schrijver van Overbetuwse schetsen in het literaire weekblad met de ironische naam Vrij Nederland.’ Ook draait hij collega schrijvers zoals W.F. Hermans een loer onder het lemma Age Bijkaart, en bekent zijn haat voor de steden Haarlem en Utrecht onder het kopje “Haatrecht”.  Bovendien lijkt HBC  in 1978 zijn tijd vooruit; zie Yahoo maar dan alleen het woord.

HBC is natuurlijk een onderdeel van de intellectuele voorhoede, de voorhoede die in de jaren 70’ en 80’ bepaalde wat wel en wat niet mocht of kon. Het bekendste voorbeeld hiervan is de aanval van HBC op Wouter Buikhuisen, omdat deze onderzoek wilde doen naar de mogelijk biologische oorzaken van crimineel gedrag. Doordat HBC Buikhuisen continu persoonlijk aanviel via zijn column in Vrij Nederland, moest deze uiteindelijk het veld ruimen. Alleen maar omdat Buikhuisen met zijn standpunten afweek van de toen heersende moraal. Een moraal die bewaakt werd door de intellectuelen zoals HBC cum suis. Volgens sommigen is HBC zelfs een goed voorbeeld van hoe de media, als de brenger van objectief nieuws en informatie is veranderd in een meningenfabriek, die naar eigen goeddunken mensen kan maken of breken. Een situatie die tot de dag van vandaag nog steeds bestaat.

In Mensenarm Dierenrijk komen deze beide kanten van de persoon HBC samen. Aan de ene kant de charlatan die speelt met fictie en werkelijkheid en aan de andere kant de intellectueel die ons nog een keer vertelt hoe het zit. Het boekje is opgedeeld in 5 delen. In het eerste deel worden we er nog even fijntjes aan herinnerd hoe God geen rol speelt in het ontstaan van de mensensoort. In het tweede deel maken we kennis met de mierendeskundige Edward Wilson, daarna is er aandacht voor de bioloog Everhard Slijper. In het 4de deel betuigd HBC zijn liefde voor de mier en in het slotstuk wordt een utopische beeld geschetst over hoe de mensheid in computers zal blijven voortbestaan. Zelfs nadat de mensensoort al lang van de planeet is verdwenen.

Op de eerste pagina’s van Mensenarm Dierenrijk komt de clown HBC aan het woord als hij bekend dat hij een grapje met zijn lezers heeft uitgehaald; ‘O, u vroeg zich af wie de geleerden Montfour en Slijper waren? Montfour bestaat helemaal niet, dus als u dacht zijn naam te herkennen dan vergiste u zich.’ In het hoofdstuk over Wilson doet HBC uitgebreid uit de doeken hoe Wilson hem zijn autobiografie verteld. Dat hij in Harvard bij de grote geleerde op bezoek gaat en hem uit een luciferdoosje een 8 potige mier te presenteert.
Wilson biedt hem zelfs aan om de mier naar HBC te vernoemen, mocht het om een nieuwe soort gaan. Voortdurend weet HBC de lezer op het verkeerde been te zetten. Want wat verder, op pagina 49 lezen we; ‘Dat ik de biologen Wilson en Slijper goed kende is natuurlijk een leugen.’

De betweter en hoeder van de heersende moraal krijgt ook een stem. Natuurlijk mag er niet worden getornd aan de consensus over de evolutieleer. Die volgens HBC uitnodigt tot nadenken: ‘Wie in de bijbel geloofd hoeft verder niet na te denken. Het beste is zelfs om als gelovige helemaal op te houden met denk. Wie Darwin leest, moet heel veel nadenken.’ Vervolgens worden alle platitudes over het christelijke geloof van stal gehaald en het bestaan hiervan geridiculiseerd. En daarna worden de zegeningen van evolutieleer als waarheid gepresenteerd. Toch is de consensus hierover niet absoluut, net zoals de christelijke leer ook niet één waarheid kent. Nog altijd is er een debat gaande tussen de aanhangers van het idee, ‘dat dieren veranderen omdat ze zich aanpassen aan veranderingen in klimaat, begroeiing , concurrerende dieren en dat aan hun kinderen doorgeven, en anderzijds de opvatting dat alle dieren voortdurend veranderingen ondergaan, waarbij de verandering in het ene geval gunstig uitpakt en in het ander toevallig nadelig.’ HBC geeft aan dat hij de eerste theorie prettiger vindt dan de tweede, maar waarom hij dat vindt wordt nergens duidelijk.

In Mensenarm en Dierenrijk worden gelukkig ook nog dingen verteld die best interessant zijn. Zoals de geurtaal waarmee mieren communiceren, deze taal werd ontdekt door de eerder genoemde Wilson. Een dode mier bijvoorbeeld, scheidt een bepaalde geur af, die door zijn soortgenoten wordt herkent als “doodsgeur.” Vervolgens wordt de gestorvene opgepakt en buiten de kolonie “begraven”. Ook wordt opgemerkt dat je beter een mierenhoop dan een mier kunt beschouwen als één organisme. Alsmede HBC’s fascinatie voor computers, want naast taalkundige was hij ook wiskundige en medewerker bij het mathematisch centrum in Amsterdam. HBC hield zich daar bezig met computertalen, hij kon daar “taalkunde met een computer doen.” Vervolgens maakt hij een interessante analogie tussen computers en mierenhopen; ‘Het idee om computers meer op mierenhoop te doen lijken door hun onderdelen meer dingen tegelijk te laten doen is al vaak bij programmeurs opgekomen, en langzamerhand gaat dat ook lukken.’

En dan komen we meteen bij de kerngedachte van het boek: dat mensen meer op mieren moeten gaan lijken om te overleven. Want dat de mens niet het eeuwig leven heeft staat voor zo’n oude atheïst als HBC als een paal boven water. Hiervoor haalt hij de bioloog Everhard Slijper aan, die meende dat de mens tot uitsterven was gedoemd, puur omdat onze soort te groot is en zodoende op den duur uit zal sterven. Om te kunnen overleven dus, zo is HBC’s idee, moet de mens zo klein worden als een mier, een soort die al 100 miljoen jaar op deze aarde rondloopt. En hier komt de computer om de hoek kijken. 1 computer is als 1 mier en een mierenhoop is als het internet. HBC verwacht dat ieder mens uiteindelijk zijn individu, zijn wezen dus, zal uploaden naar het internet. Zodat de mens, niet meer afhankelijk van zijn sterfelijke lichaam, als een soort “hivemind” voor eeuwig kan blijven bestaan. HBC besluit zijn boek als volgt; ‘Maak van mijn gedachte een geducht gedicht.’ Of het slot van Mensenarm Dierenrijk de gedachte van een krankzinnige samenvat? Daarover kunnen we hopelijk pas over 500 jaar een uitspraak doen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten