donderdag 30 november 2017

Het vette van de honing: Spanje als sprookjesland bij Nooteboom’s In Nederland

Cees Nooteboom: In Nederland. De Arbeiderspers. 151 pagina’s

De boeken van Cees Nooteboom nodigen uit tot het onderstrepen van zinnen; omdat ze je aan het denken zetten, of omdat ze je de werkelijkheid op een andere manier laten beleven. Niet alle boeken van deze schrijver overigens, bij Allerzielen heb ik geen moment de neiging hoeven onder-drukken een potlood tevoorschijn te toveren om druk aan het onderstrepen te slaan. Echter, bij Het volgende verhaal was er precies het omgekeerde aan de hand; er is door mij in dit boek bijna geen enkele zin niet onderstreept gelaten. Ook In Nederland heeft mij al meerdere keren naar mijn potlood doen grijpen. Bijvoorbeeld voor een zin als deze; ‘Nederlands helpt me altijd, het is een begeesterde taal.’ Toch is Nooteboom niet altijd even citeerbaar en wekt hij soms irritatie op met de ijle hoogte waarop de meester mijmert.  Zijn boeken kabbelen vaak maar een beetje voort en er is soms weinig spanning te bespeuren.

Zoals meestal met de boeken van Cees Nooteboom is ook dit boek in de vorm van een raamvertelling gegoten. Een schrijver schrijft een verhaal over een paar dat het ideaal-beeld van het absolute schone benadert en de avonturen die zij beleven in het Zuidland. De reden dat Nooteboom zo vaak voor deze vorm kiest, komt volgens mij omdat het hem in staat stelt het verhaal van de zijlijn te becommentariëren, en filosofisch uit te weiden. Wat mij vaak irriteert aan raam-vertellingen is dat ik op een gegeven moment de draad kwijt ben van het verhaal wat ik aan het lezen ben.



Zo komt het bijvoorbeeld in de klassieker De vertellingen uit duizend en één nacht vaak voor dat in het verhaal dat wordt vertelt door Scherezade, een verhaal wordt vertelt waarin ook weer een verteller aan het woord komt enzovoort. Een soort literair droste effect dat er bij mij voor zorgt dat ik er uit-eindelijk geen touw meer aan vast kan knopen. In Nederland, begint met de woorden; ‘Er was eens een tijd die volgens sommigen nog steeds voortduurt. In die tijd was Nederland veel groter dan nu.’ Op de achterflap staat een kaartje getekend. Op dit kaartje staat alleen Amsterdam getekend en zijn de provinciegrenzen weggelaten. De slurf van Limburg loopt hier alleen veel verder door en eindigt in een soort zak. Deze zak heeft een oppervlakte die groter is dan dat van Noord-Nederland. 



Het verhaal in de roman wordt vertelt door een Spanjaard; Alphonso Tiburon de Mendoza. Deze “haai” is inspecteur van de wegen in de provincie Zaragoza en in zijn vrije tijd schrijver. Alphonso heeft een tijdje in Noord-Nederland gestudeerd, in Delft om precies te zijn. Maar hij heeft er nooit kunnen aarden. Het noorden jaagt hem zelfs angst aan. Deze angst wordt naar zijn zeggen veroorzaakt door 2 dingen; het landschap en de mensen. Want; ‘Het noordelijke landschap leidt tot absolutisme, zoals de woestijn. (..) verder zijn er geen verleidingen, bollingen, welvingen. Het land is plat en dat leidt tot extreme zichtbaarheid van mensen, en dat is op zijn beurt weer zichtbaar geworden in het gedrag. (…) Ze boren hun lichtgevende ogen in die van een ander, en wegen zijn ziel.’ Verder verbaast Alphonso zich erover dat de Neder-landers uit het noorden liever met hem spreken in een andere derde taal, ook al heeft hij de moeite genomen zicht het Nederlands eigen te maken. Deze, ‘eigenaardige taal (…) die voor een deel uit harde klanken is opgebouwd (…).’ Volgens Alphonso zijn deze harde klanken ontstaan door de barre omstandigheden die het noorden kent waaronder dijk-breuken, oostenwind en kruiende rivieren.

Kortom Alphonso heeft niet veel op met Noord-Nederland en is weer snel teruggekeerd naar Zaragoza zodra hij klaar was met zijn studie. Omdat hijzelf uit Aragon komt heeft hij meer met de Zuidelijke-Nederlanden. Aragon is niet plat, net als dit Zuidland, dat bergachtig en ruw is. Het Noorden verveeld Alphonso, en het roept naast angst ook afkeer bij hem op. Afkeer voor de mensen die er wonen vanwege ‘hun zelf-genoegzaamheid, hun tomeloze hebzucht en de schijn-heiligheid die ze hadden ontwikkeld om die eerste twee eigenschappen te verbergen.’ Wat dat betreft voelt hij zich meer thuis in het Zuiden waar de mensen ruwer, maar ook vrijer zijn. Zoals de landschappen daar ook brutaler en eenzamer zijn. Met als hoogtepunt de Zuidelijke hoogvlakte, Alphonso’s lievelingslandschap. De omstandigheden in het Zuiden zijn veel slechter, met een corrupte en niet functionerende overheid. Dit in tegenstelling tot het Noorden waar alles veel ordelijker verloopt. Alphonso voelt zich in het Zuiden zo thuis omdat het meer overeenkomt met zijn eigen land; Spanje.

Ger Groot vergelijkt in zijn lezing “Een scherf in het oog” uitgesproken tijdens het  Wintertuin festival in 2011 dit Zuid-Nederland met een soort Roemenië; 'Die uitstulping  heet in de roman ‘het Zuidland’, (…) en dat niet alleen vanwege de afstand of de duistere bergen die er op ‘transsylvanische’ wijze het landschap bepalen.' Mogelijkerwijs komt hij op deze vergelijking omdat de antagonist van de roman rondrijdt in een Tatra, en Nooteboom zijn Zuidland ten noordoosten van Locarno situeert. Zo kom je met een beetje fantasie wel uit in Roemenië. De wens is bij Ger Groot de vader van de gedachte omdat; 'de roep ervan alles weerspiegelt van die van het struikroversland dat wij graag identificeren met de Karpaten.' Ik denk dat Groot er met deze vergelijking toch naast zit. Volgens mij heeft Nooteboom zijn Zuidland aan zijn geliefde Spanje gespiegeld. Tiburon, de Spanjaard, zegt immers zelf dat hij zich zo thuis voelt in het zuiden. Bovendien wijzen alle beschrijvingen van het Zuidland op het Iberische schier-eiland, afgezien van de taal die de mensen spreken en de namen van de plaatsen. Groot weidt in zijn lezing vervolgens verder uit over de esoterische en filosofische aspecten van de roman. Aspecten waar ik nu niet verder op in zal gaan en die ook al op andere plaatsen zijn behandeld. Zo is In Nederland voor Connie Palmen in het werkje Als een weke krijger; 'een onderzoek naar de roman zelf, een queeste naar de wetten, regels en grenzen van de literatuur.’ Waar Palmen dit vandaan heeft gehaald is mij een raadsel, want zoals met alle fictie, is In Nederland er een goed voorbeeld van dat literatuur geen wetten, regels en grenzen kent. 

In plaats van de filosofische en literaire verwijzingen, zijn het juist de vergelijking met Spanje en de creatie van een geheel nieuw Nederland die deze roman zo boeiend maken. Nooteboom heeft een land geschapen met zijn eigen taal (een archaïsch-Nederlands), landstreken en plaatsen. Het Zuidland is door Nooteboom bedacht, en wordt door hem als een laboratorium gebruikt om het verschil Noord-Zuid te onderzoeken, alsmede welke vorm literaire werken aan kunnen nemen. De woordenlijst van het Zuid-Nederlands is nog niet zo groot. Nooteboom noemt er circa twintig waarvan honichseem, sproocspreker, versibbet en zonder blame er wat mij betreft uitspringen. Honichseem is een bestaand Middel-Nederlands woord dat “het vette van de honing” beschrijft. Een sproocspreker is natuurlijk een sprookjesverteller die op pleinen in taal een verhaal verteld. Versibbet is een woord waarvan ik de betekenis niet heb kunnen terugvinden, maar het  betekend zoiets als “in gemeenschap verbonden.” Waarschijnlijk heeft Nooteboom dit woord zelf bedacht, maar dat zou je aan hem zelf moeten vragen om hierachter te komen. Zonder blame is natuurlijk zonder blaam, wanneer je onschuldig bent.

Ook geeft Nooteboom ons bij monde van Tiburon een beknopte beschrijving van de geografie van het Zuidland; er is een hoogvlakte en om in het zuiden te komen moeten de Hoge Passen worden doorkruist, waarvan de Pas van Twee-splant de eerste is. Ook worden er een zestal plaatsen genoemd:

-          Dachfart
-          Anhovet
-          Doremenen
-          Touchtlake
-          Barech
-          Sleac
        
Alleen Dachfart krijgt in de roman een summiere omschrijving. Van de overige steden komen we als lezer niets te weten. De namen doen wel vermoeden dat het niet om hele gezellige plaatsen gaat. Touchtlake klinkt als een tochtig gat en in Slaec zal het waarschijnlijk ook niet aangenaam toeven zijn. Er is door Nooteboom met dit boek een heel nieuw land aan de Nederlands literatuur toegevoegd. Een bijzondere prestatie omdat goede geofictie in de vaderlandse letteren zo dun is gezaaid. Hij heeft de contouren geschetst van een ander land dat alleen fictief bestaat. Daarmee laat Nooteboom zien wat er allemaal mogelijk is met literatuur. Zoals al eerder gezegd; de mogelijkheden zijn onbegrensd. Laat daarmee Nootebooms verhaal een uitnodiging zijn aan iedereen om met verbeeldingskracht iets nieuws te scheppen. Iets uit niets, dat is maar 1 letter verschil!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten